- être
- être1 [etr]〈m.〉1 wezen ⇒ schepsel2 (het) zijn ⇒ (het) bestaan♦voorbeelden:1 〈religie〉 l'Etre suprême • het Opperwezen, God————————être2 [etr]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 zijn ⇒ afkomstig zijn (uit), deelnemen (aan), behoren (tot, aan), bezig zijn (met)2 zijn ⇒ zich bevinden, staan, zitten, liggen3 zijn ⇒ werkelijkheid zijn, bestaan, leven4 〈informeel〉dol zijn op♦voorbeelden:1 est-ce que tu viens? • kom je?n'est-ce pas? • nietwaar?ne serait-ce qu'un moment • al is het maar een ogenblikc'est moi qui l'ai fait • ík heb dat gedaanc'est trois heures qui sonnent • het slaat drie uurc'est bien (de) lui • dat is net iets voor hem〈informeel〉 c'est ça! • ziezo, dat is dat!voilà ce que c'est que de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo gaat het als, dat komt ervan alsen être • aan iets deelnemen, ergens toe behoren; 〈informeel〉ook zo zijn 〈homofiel zijn〉en serez-vous? • komt u ook?être quelqu'un • iemand zijn 〈invloed hebben, belangrijk zijn〉ça y est • het is in orde, het is voor elkaarêtre bien, mal • zich goed, slecht voelenje suis à vous • (ik ben) tot uw dienstil est toujours à se plaindre • hij klaagt eeuwig en altijdtout est à refaire • alles moet overil n'est pas à ce qu'il fait • hij is er niet bij met zijn hoofdêtre après qn. • het op iemand begrepen hebbenle prix est de 200 francs • de prijs bedraagt 200 frankpour ce qui est de • wat betreftc'est que • dat is omdatce n'est pas que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet datsi ce n'était, n'était • zondersi j'étais de vous • als ik u was2 nous sommes lundi • het is vandaag maandagavoir été voir qn. • iemand opgezocht hebbenoù en êtes-vous? • hoe ver bent u, hoe staat het met u?il n'en a rien été • er is niets van terechtgekomenvoilà ce qu'il en est • zo staat het ermeeil n'en est rien • daar is niets van waarne plus savoir où l'on en est • zich geen raad meer weteny être • thuis zijn; begrijpenje n'y suis pour personne • ik ben voor niemand te sprekenj'y suis • ik snap hetje n'y suis pour rien • ik heb daar niets mee te maken3 soit un triangle • gegeven een driehoekcela peut être • dat is mogelijktoujours est-il que • toch, niettemin, in elk gevalun coquin s'il en est • een echte schurkainsi soit-il • het zij zoce temps heureux n'est plus • die gelukkige tijd is voorbijsoit! • het zij zo!II 〈hulpwerkwoord〉1 zijn2 hebben3 worden♦voorbeelden:1 être mort • gestorven zijn2 ils se sont lavés • zij hebben zich gewassen3 être aimé • bemind worden1. m1) wezen, schepsel2) (het) bestaan2. v1) zijn2) hebben3) worden
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.